Chaminade

Het is ietwat ironisch dat de Franse pianiste en componiste Cécile Chaminade (1857-1944), die een erg omvangrijk aantal liederen en salonstukken voor piano componeerde, vandaag het meest bekend is omwille van een fluitcompositie.

In het voorjaar van 1902, toen ze vierenveertig was en genietend van het hoogtepunt van haar roem als rondreizende pianiste en componiste, kreeg Chaminade de opdracht van Théodore Dubois, directeur van het Conservatorium van Parijs, om een ​​stuk te schrijven voor het jaarlijkse fluitconcours van de school. Dit was een belangrijke wedstrijd op ’s werelds meest prestigieuze fluitschool: niet alleen lanceerde het de carrière van de winnaars, maar elk jaar gaven de organisatoren ook een gewaardeerde componist de opdracht om een ​​nieuw werk voor het instrument te schrijven. Chaminade wist niet dat haar compositie (die ze opdroeg aan Paul Taffanel, de toenmalige Fluitleraar aan het Conservatorium van Parijs), haar meest gespeelde compositie zou worden.  Het ingetogen hoofdthema trekt de luisteraar onmiddellijk naar een idyllische pastorale klankwereld waarvan de gracieuze lyriek flirt met het sentimentele. Decoratieve passages verfraaien de partituur en stellen het technische vermogen van de speler met snelle toonladders en arpeggio’s op de proef.  Het melodische karakter, de uitbundigheid en de conventionele tonaliteit van het stuk maken het tot een echte publiekstrekker, en het is zo’n hoofdbestanddeel van het repertoire geworden dat fluitisten het eenvoudigweg “de Chaminade” noemen.

Cécile Chaminade (1857-1944)

Chaminade was opgegroeid in een welvarend huis, of liever twee: een appartement in Parijs en een buitenverblijf in de welvarende buitenwijk Le Vésinet. Haar ouders waren bekwame amateurmuzikanten die tweewekelijkse muzikale soirées organiseerden waar ze genoten van het gezelschap van Georges Bizet, Emmanuel Chabrier en Benjamin Godard. Cécile ontwikkelde al vroeg een voorliefde voor salonmuziek. Ze studeerde privé harmonie, contrapunt, fuga en piano – haar burgerlijke vader had een studie aan het conservatorium verboden – en begon haar carrière toen ze twintig was met een debuut in de beroemde Salle Pleyel in Parijs in 1877. Gedurende het volgende decennium componeerde ze enkele werken voor grote bezettingen (een komische opera, een ballet, verschillende orkestwerken en het Concertstück voor piano en orkest), maar wendde zich vervolgens tot kleinere werken voor piano solo en melodieën voor zang met piano. Ze voerde deze miniaturen uit tijdens tournees door Engeland (als een favoriet van koningin Victoria), Oostenrijk, Duitsland, België, Polen, Hongarije en vele andere landen. Alles bij elkaar schreef ze 300 composities voor de salon, die bijna allemaal prompt werden gepubliceerd.

Een in 1905 door Cécile Chaminade gesigneerd portret van zichzelf. Bovenaan herkennen we het openingsthema van het Concertino voor fluit.

Het Concertino opus 107 in Re groot, oorspronkelijk gecomponeerd voor fluit en piano en in 1905 door haarzelf georkestreerd, opent na een inleiding van 2 maten met een lyrische melodie die daarna overgaat in virtuoze guirlandes voor de solofluitist.  Door het hele stuk heen combineert ze op effectieve wijze prachtige melodieën met de technische eisen die worden gesteld aan een wedstrijdstuk.  Hoewel het een 1-delig werk is, vinden we toch 3 grote onderdelen terug die in mekaar overlopen.  Elk deel onderscheidt zich van de andere door zijn inhoud en karakter: het eerste, elegant en zwevend, met statische akkoorden als begeleiding; het tweede, geagiteerd, met een meer chromatische, gesyncopeerde sololijn vergezeld van onheilspellende tremolo’s en snelle arpeggio’s; het derde, speels en virtuoos, voortgestuwd door een begeleiding van achtste noten die luchtige impulsen geeft aan de grotendeels gescheiden lijnen van de fluitist. Een dramatische cadens gebouwd op slechts drie akkoorden leidt tot een aangrijpende herformulering van het openingsthema, om te besluiten met een “Presto”, die het werk tot een schitterend einde brengt.

De toonaangevende Amerikaanse en Europese fluitisten van die tijd (het begin van de 20ste eeuw) speelden allemaal dit stuk, zoals zo ongeveer elke fluitist sindsdien. Het werd voor het eerst gepubliceerd door Enoch & Cie in 1902, het jaar van compositie, en later nog door vele andere uitgeverijen. Ergens onderweg verdween jammer genoeg het manuscript . In 1905 orkestreerde Chaminade het werk voor Marguerite de Forest Anderson, een Amerikaanse fluitiste die het stuk uitvoerde voor haar Londense debuut in Queen’s Hall op 10 november 1905.

Ik koos voor een uitvoering door Sir James Galway op fluit (hij kwam al eerder aan bod op FLUITOMENAAL) en Phillip Mol op piano, een versie waarin je de partituur mee kan volgen.  Maar er zijn op Youtube ontzettend veel uitvoeringen te vinden, zowel van de oorspronkelijke pianoversie als van de versie met orkest.  Als het werk je kan bekoren, beluister dan zeker ook eens een versie met orkest en laat me weten wat je voorkeur heeft – met piano of met orkest ?

One thought on “Chaminade

Laat een reactie achter bij Nikos StavrianosReactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

You cannot copy content of this page