Prélude à l’après-midi d’un faune

Dat Claude Debussy (1862-1918) muziek in zijn hoofd had, konden we reeds lezen in de blogberichten over “Pan en Syrinx” in april van dit jaar (zoek je ze nog eens op?).   Het werk dat we vandaag beluisteren – “Prélude à l’après-midi d’un faune” is een echte mijlpaal geworden in de muziekgeschiedenis.  En ook hier speelt de fluit een hoofdrol!  Over dit werk schreeft Paul Lemmens op zijn website “Under The Lemmontree” een prachtige tekst dit ik hier graag grotendeels citeer.

Debussy was een man van eenvoudige komaf. Hij werd geboren boven de porseleinwinkel die vader toen uitbaatte, maar al gauw zwierf die zo’n beetje van de ene baan naar de andere. Debussy was als kind niet naar school geweest, gebruikelijk in die tijd, en had nauwelijks leren lezen of schrijven. Later haalde hij dat in en las alle boeken die hij maar kon vinden en werd aldus een belezen man met kennis van de literatuur van dat moment. In 1890 schreef hij ‘Cinq Poèmes de Baudelaire’ en inmiddels had hij ook het gedicht ‘L’après-midi d’un faune’ van Stéphane Mallarmé gelezen. Dat gedicht triggerde hem enorm, niet zozeer vanwege de inhoud, als wel het woordgebruik dat hem letterlijk als muziek in zijn oren klonk. Precies de bedoeling ook van Mallermé. Het is dan ook niet heel vreemd dat hij dat gedicht gebruikte als basis voor een muziekstuk. Maar voordat dat klaar was, was er al van alles mee gebeurd.

Debussy begon in 1892 aan het werk. Als je goed naar de titel lijkt, ‘Prélude à l’après-midi d’un faune’, dan lees je aan het begin het woord ‘Prelude’, dat zoveel inhoudt als: ‘inleiding tot’ of ‘voorspel’. Zo is het stuk bekend geworden en tot de dag van vandaag gespeeld. Je zou verwachten dat er nog iets na zou moeten komen en dat was in eerste instantie ook de bedoeling. De twee andere beoogde delen, ‘Interludes’ en ‘Paraphrase finale’ maakte hij nooit af. Dat is typisch Debussy, hij worstelde vaak met zijn muziekstukken omdat hij zichzelf niet wilde herhalen. Dan was het in zijn optiek niet meer interessant en schoof hij stukken terzijde om wellicht ooit nog eens op te pakken, maar dat gebeurde zelden. De ‘Prélude à l’après-midi d’un faune’ blijft daarmee een op zichzelf staand stuk muziek. Het is ook af en vertolkt het gedicht in zijn geheel. Het is zeker, volgens Debussy zelf, géén orkestwerk, géén symfonisch gedicht en zeker géén programmamuziek, het is, precies zoals hij het zag, zijn muzikale visie bij het gedicht van Mallarmé. Niet meer, niet minder.

Stéphane Mallarmé

Stéphane Mallarmé (1842-1898) was leraar Engels en zeker geen rijk man. Leerkrachten zijn in de historie nooit goed betaald. Desondanks hield Mallermé zogenaamde ‘salons’ in zijn eigen woning. Die bijeenkomsten stonden bekend als Les Mardistes, simpelweg omdat ze altijd op dinsdagavond waren. Het waren samenkomsten voor liefhebbers van kunst, literatuur, poëzie, muziek en filosofie. Mallermé kende persoonlijk de schilder Manet en de schrijvers Zola en Hugo en componist Debussy.

Mallarmé vond dat zijn wat abstracte gedichten suggesties bij de lezer zouden moeten kunnen opwekken. Daarvoor maakte hij gebruik van de muzikaliteit van de volgorde van de woorden, de klanken er van, die op die manier op de lezer inwerken en zo allerlei beelden oproepen. In 1876 schreef hij het gedicht ‘L’après Midi d’un Faune’. In die namiddag gebeurt er nogal wat, of eigenlijk ook weer niet.

Een ‘faun’ is een niet bestaand wezen, half mens (het bovenlijf), half bok (benen met hoeven) en afkomstig uit de sagen, verhalen uit het Romeinse rijk. Op zijn hoofd heeft hij twee niet al te lange hoorns. Vaak bespeelt de faun een dubbelloops fluit, maar hij werd/wordt net zo vaak afgebeeld met een panfluit. (Dat herinner je allicht nog wel van “Pan en Syrinx”).  Een faun is meestal vriendelijk, behulpzaam, maar in de Middeleeuwen werd een faun, door zijn bokkenpoten met hoeven, gezien als de personalisatie van de duivel. Welnu, de vriendelijke versie van een faun ontmoet twee nimfen. Nimfen komen uit de Griekse mythologie, het zijn lieflijke, vriendelijke wezens die houden van dansen en zingen. Nimfen zorgen voor de natuur en komen overal in die natuur voor. In eerste instantie waren ze onsterfelijk, in jongere verhalen worden ze vaak even oud als dat deel van de natuur waar ze voor zorgen, bijvoorbeeld een boom. In de historie worden ze afgebeeld als jonge, naakte vrouwen met heel lang haar met daarin een bloemenkrans of -slinger. Soms hadden ze een schelp in hun hand, het symbool voor water. Al met al zijn zinnelijke wezens, waar menig faunhart van op hol kon slaan.

Afbeelding van E.Manet in de eerste uitgave van het gedicht van Mallarmé (zie ook de titelafbeelding)

Dat gebeurt dan ook op deze warme, zwoele, zomernamiddag. Onze faun hangt, ligt, zit en speelt een wonderschone melodie op zijn dubbelloops fluit. Dat doet hij, omdat hij voor zich twee slapende nimfen ziet. Ze liggen in elkaars armen, hun haar als een zee om en over zich heen. Hij ziet hun rozerode huid, hun welvingen. Het zindert, kortom, van erotiek. De faun haast zich naar de nimfen en grijpt ze vast. Er ontstaat een stoeipartij waarbij de naakte vrouwen steeds wegduiken voor zijn brandende kussen. Maar al dat geflirt, gejaag, geplaag en opgewondenheid eist zijn tol, de faun is moe en moet slapen. “Vaarwel jullie beiden.” Als deze nimfen niet bezwijken voor zijn passie dan zijn er anderen die dat wel willen, “anderen zullen me naar geluk leiden”. Daarop valt de faun in slaap. In zijn droom wordt zijn wens vervolgens bewaarheid.

Het is nodig iets van het gedicht te weten om Debussy’s compositie in het goede perspectief te plaatsen. In zijn ‘Prélude à l’après-midi d’un faune’ komt de sfeer ervan helemaal tot zijn recht, van de betoverende fluitmelodie aan het begin tot de warme, zinnelijke, transparante klanken die erop volgden. In de klanken en de tot dan vreemde combinaties van muziekinstrumenten zie je bijna de zon die door de bladeren van de bomen schijnt en het beekje dat door zo lustig kabbelt. Je snapt wel waarom het werk tot het impressionisme wordt gerekend, maar Debussy was wars van ismen en indelingen in hokken. Dat was iets voor schilders, omdat die ‘vaststaande’ werken maakten, werken waar je uren naar kon kijken en die daarbij niet verandereden. Muziek is per definitie impressionistisch, vond Debussy, muziek is er alleen op het moment zelf, nu is die er en nu is die weer weg, vervlogen in indrukken, impressies.

‘Prélude à l’après-midi d’un faune’ laat zich beluisteren als een ongrijpbaar stuk, er gebeurt van alles, maar er zit geen kop of staart aan, geen opbouw zoals we kennen van de ‘normale’ klassieke muziek. Als je intensiever luistert komt je herkenbare delen tegen, kleine bouwstenen, terugkerende motiefjes en een spel met instrumenten. Zo staan de houten blaasinstrumenten tegenover de meestal luidruchtige hoorns en die weer naast de harp. Het is een subtiel kleuren, soms vederlicht en dan verdwijnt de kleur om plaats te maken voor een ander palet. Opvallend, voor die tijd, is de prominente plek die de klarinet inneemt. De luisteraar wordt als het ware meegenomen in de beweging van de muziek en daarmee ‘betoverd’. Die betovering begint meteen al met die bedwelmende fluitsolo, het stuk muziek waarvan componist/dirigent Pierre Boulez zei: “the flute of the faun brought new breath to the art of music.” Met dat fluitstuk begint de moderne, klassieke muziek.

Hoofdthema aan het begin van Prélude à l’après midi d’un faune

De eerste publieke voorstelling was op 22 december 1894. Het orkest werd gedirigeerd door Gustave Doret (1866-1943), de fluitist die de toon zette: Georges Barrère (1876-1944). Barrère was op dat moment nog student aan het conservatorium en had een free-lance-positie in het orkest van de Société Nationale de Musique, het orkest van deze avond. Barrère zou een mooie carrière tegemoet gaan.

Georges Barrère

Er was met argusogen uitgekeken naar het concert. Debussy was niet de makkelijkste man in omgang en had, toen al, zo zijn eigen mening over van alles en nog wat, maar zeker over muziek. Zijn vrienden hadden de pianoversie gehoord en hielden hun hart vast. De verwachtingen waren dus gespannen. De spanning nam toe nadat de Société Nationale de deuren voor dit concert opende voor het grote publiek. Dat was nog nooit eerder gebeurd.  Mallermé was ondertussen gaan twijfelen of muziek, welke dan ook, wel geschikt was voor zijn gedicht, omdat die afbreuk kon doen aan zijn intenties.  Dirigent Doret vertelt later: “Debussy kneep mij voor de uitvoering in mijn handen en had die lichte grijns die ik zo goed kende. De grijns van vertwijfeling. Echter op het moment dat onze bewonderenswaardige fluitist Barrère de inleidende fase ontplooide was de stilte van het publiek indrukwekkend. Langzamerhand voelde ik achter mijn rug hoe de toehoorders veroverd werden en onder indruk raakten.” Aan het eind van het stuk was er zo’n enthousiaste reactie van het publiek in de zaal dat Doret besloot het stuk, tegen alle regels in, nogmaals te spelen: “Ik week af van het regelement in de wetenschap dat men lang zou moeten wachten op een meesterwerk van deze orde.” 

Niet alleen het publiek was enthousiast, ook Mallermé kon zijn vreugde niet verbergen. Na de première, waar hij op uitnodiging van Debussy was, schreef hij hem een brief: “Ik kom net van het concert, diep geraakt. Het wonder! Jouw verbeelding van L’après Midi d’un Faune dissoneert niet met mijn tekst, integendeel, die gaat veel verder, echt, in nostalgie en licht, met finesse, sensualiteit en rijkdom. Geen enkele kleur zou dat zo hebben kunnen doen. In bewondering schud ik je hand, je Mallermé.”

Geniet alvast mee van de indrukwekkende fluitsolo van Sebastian Wittiber, samen met het Frankfurt Radio Symphony Orchestra onder leiding van Andrés Orozco-Estrada.

Hier kan je een reactie geven:

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

You cannot copy content of this page